Sub rosa

Roman over homoseksualiteit en geloof

Wanneer Katinka werkt aan een artikel over ‘religie anno nu’, maakt ze kennis met een wereld die nieuw voor haar is. Voor het eerst van haar leven komt ze in een kerk. Daar loopt ze tegen een verhaal aan dat haar verontwaardigt en schokt.

Ze besluit een boek te schrijven en verdiept zich in het christendom. Katinka gaat zelfs zo ver dat ze zich bij een kerk aansluit. Daar ontmoet ze Elke, die zo lijkt te zijn weggelopen uit haar verhaal; een meisje dat worstelt met haar lesbische gevoelens en in de knoei zit met zichzelf, haar geloof en haar kerk.

Katinka is vastbesloten om de houding van de kerk aan de kaak te stellen. Maar is dat haar enige reden om zich zo in het onderwerp vast te bijten?

Om Sub rosa beschikbaar te houden, geef ik het in eigen beheer uit als
e-book (€ 9,95).

Lenen kan ook: via Kobo Plus of je eigen bibliotheek.

"Cover van het e-book van Sub rosa"

Over het boek

‘Lef kan Lisette van de Heg niet ontzegd worden. Ze snijdt het thema aan zonder direct haar eigen mening op te dringen. Hopelijk zorgt haar roman voor een open gesprek tussen christenen over dit onderwerp.’ 

Linda Stelma

Recensie Nederlands Dagblad

‘Eerst kwam zijn – volwassen – broer uit de kast, en nog geen maand later zijn vader.’

Toen ik deze opmerking hoorde, werd ik ontzettend benieuwd naar wat hier allemaal aan vooraf was gegaan. We hadden het hier tenslotte over een huwelijk tussen man en vrouw dat jaren geduurd had. Er was een gezin gevormd, kinderen waren opgegroeid.

Ik begon research te doen en ontdekte hoe complex het (voor een christen) is om uit de kast te komen.  

 

“Ik weiger het te geloven. Ik geef het geen naam. Ik doe alsof het niet bestaat. Ik wil mezelf zijn.
Nee.
Ik. Ben. Mezelf.”

 

Hoofdstuk 1

september

Ik stond vandaag voor de spiegel, omdat ik zeker wilde weten dat ik nog steeds mezelf was. Dat er niets aan mij veranderd was. Natuurlijk zag ik mijn eigen gezicht terugkijken. Het is niet zo dat er een soort masker over mijn hoofd, of zelfs mijn lijf, is getrokken, zodat iedereen aan mij kan zien dat ik anders ben. Nee. Ik ben nog steeds Elke.

Elke die in de spiegel kijkt.

Elke met een traan op haar wang.

Mama was boos toen ze de scherven op de grond zag liggen. Ik heb gezegd dat ik het zelf op zou ruimen, dat de spiegel vanzelf viel, zomaar. En dat ik geen nieuwe hoefde.

Ze heeft geen idee.

Ze zag mij, Elke.

 

Katinka

Het enige dat naar me terugkijkt, is mijn eigen spiegelbeeld natuurlijk. Ik grijns en zie het stukje groen dat tussen mijn voortanden geplakt zit. Snel pulk ik het weg.

Bah.

De deur van het toilet gaat open en er komt iemand binnen. Als vanzelf houd ik mijn buik een beetje in en doe een klein stapje dichter naar de wastafel toe. Ze loopt achter me langs en ik houd mijn adem in. Het past net.

Als de vrouw een wc-hokje instapt, haal ik opgelucht adem. Nu moet ik opschieten, want ik heb geen zin om hier nog te staan als zij er weer uitkomt. Ik geef een vinnige klap op de kraan, die sputterend tot leven komt, en was grondig mijn handen terwijl ik ondertussen nog een keer mijn gebit controleer op ongewenste narigheden. Gelukkig is er verder niets te zien.

Het water stopt met stromen en ik zoek papieren doekjes om mijn handen te drogen. Natuurlijk zijn ze op. Ik schud zo veel mogelijk vocht van mijn handen in de wasbak en besluit de rest maar af te drogen aan mijn haren. Mijn kapsel ziet er toch al uit als een door de mangel getrokken ragebol, dus veel erger zal het er niet van worden.

Het geluid van een toilet dat doorgetrokken wordt, laat me schrikken. Die dame is sneller dan ik had verwacht. Ik haast me naar de deur en ben net op tijd om haar te ontlopen.

Met grote stappen loop ik door de gang naar mijn werkplek. Er is niemand te zien. De anderen zijn blijkbaar allemaal op stap. Ik loop rechtstreeks naar mijn bureau en blijf een moment staan als ik zie wat er ligt.

Dik.

Dat is het eerste woord dat in me opkomt.

Langzaam loop ik dichterbij tot ik de titel kan lezen: Het calvinistische erfgoed en de hedendaagse christelijke cultuur in Nederland. Ik slik, strek mijn hand uit, draai het zware loeder een kwartslag en sla het open. Snel blader ik naar de inhoudsopgave, die al vier pagina’s beslaat, en scan de onderwerpen die aan bod komen. Mijn oog valt op het laatste kopje, Nawoord, en het paginanummer daarachter. Zevenhonderdrieëntachtig.

Ik kreun en sluit mijn ogen. Geweldig. Een recensie schrijven over het domste onderwerp ter wereld.

Dan pas zie ik het briefje dat naast het boek op mijn bureau ligt. Ik graai het naar me toe en ontcijfer met moeite de hanen poten van Jacco.

Juist.

Ik kijk even opzij naar de deur waarachter ik Jacco weet en neem mijn besluit zonder er lang over na te denken. Ik grijp het boek met twee handen vast en loop rechtstreeks op de deur af. Kloppen, deur direct openduwen en in de aanval.

Jacco kijkt verstoord op en doet zijn hand omhoog. Zwijg.

Mijn mond klapt dicht en ik kijk toe, terwijl Jacco wat op een formulier krabbelt, de dop op zijn pen draait, de pen zorgvuldig neerlegt en dan eindelijk tijd voor me heeft.

‘Zeg het eens, Tink?’

‘Dit boek,’ begin ik aarzelend. ‘Dit is…’ ik roep het eerste wat in me opkomt, ‘non-fictie.’

Jacco kijkt me aan.

‘Ik doe bijna nooit non-fictie,’ verduidelijk ik. Hij knikt.

‘Je moet het aan Aart geven, of aan Erik.’

Ik sta daar, met het zware boek in mijn handen, en weet dat het nutteloos is.

‘In de meegezonden folder,’ Jacco grijpt zonder te hoeven kijken een folder uit een postvakje op zijn bureau en steekt me die toe, ‘staat dat dit boek geschikt is voor de leek op het gebied van het christendom. Volgens de schrijver is het toegankelijk voor iedereen.’

Ik loop naar Jacco’s bureau en leg het boek op de rand neer, zodat ik mijn handen vrij heb om de folder aan te pakken.

‘Erik is bevooroordeeld,’ zegt Jacco, terwijl ik hard op zoek ben naar de juiste pagina, ‘en Aart weet er alles van af. Johan is te druk.’

Ik knik half en lees ondertussen vluchtig de tekst die in de folder staat. ‘Een beknopt overzicht van het christendom? Ha.’ Ik kijk Jacco aan. ‘Beknopt, staat hier.’

Hij knikt. Hm. ‘Succes.’

Tot zover Jacco en mijn poging om hiervan af te komen. Met het boek en de folder druip ik af, terug naar mijn werkplek, waar ik verslagen in mijn stoel plof. Ik trek het boek op schoot, draai het om en kijk naar de foto van de auteur. Zelfverzekerde man.

Heel anders dan de foto’s die van mij gemaakt zijn toen ik aan mijn debuutroman schreef. Ik zucht. Die foto’s hebben het nooit gehaald. De uitgever zag het niet zitten om mijn bolle hoofd op de flap te zetten. Achteraf gezien had hij het hele boek in de shredder moeten gooien.

Niet meer aan denken. Gedecideerd draai ik het boek weer om en sla het open, vastberaden om me hier zo snel mogelijk van af te maken. Ik worstel me door de inleiding en maak een start met het eerste hoofdstuk, waarin de essentie van het geloof ‘kort’ is samengevat.

Kort betekent in dit geval een saaie, paginalange verhandeling over de Bijbel, schijnbaar het woord van God, die verdeeld is in twee testamenten. Het tweede testament is de bron van het christendom en gaat voornamelijk over Jezus, de zoon van God, de redder van de wereld, verlosser, enzovoorts. Tjonge, de man moest aan nogal hoge verwachtingen voldoen.

Geboren uit een maagd.

Een zin die wél tot me doordringt. Ik lees het nog een keer, probeer me voor te stellen hoe dat zou moeten gaan, nog even afgezien van de feitelijke conceptie, en zie een vrouw voor me met een steeds verder uitdijende buik, die geen flauw idee heeft wat haar overkomt.

Ik schud de gedachte van me af en lees snel verder, maar mijn adem stokt als ik lees dat de vrouw in kwestie, Maria, waarschijnlijk nog heel jong was toen ze zwanger werd. Een jaar of vijftien, zestien, luidt de voorzichtige schatting. Ik kan wel braken.

Vast en zeker een gevalletje van misbruik. Hang er een mythisch verhaal aan op en niemand zal je wat kwalijk nemen.

Geboeider nu, lees ik verder. Ik raak ervan overtuigd dat er geen weldenkend mens kan bestaan die hierin gelooft, als ik lees van blinden die weer kunnen zien, verlamden die ineens kunnen lopen. Die Jezus moet een enorme oplichter zijn geweest.

Hoe kan het dat mensen dat tweeduizend jaar lang voor zoete koek hebben geslikt en dat er zelfs nu nog kerken bestaan? Bijna aan het eind lees ik over het mooiste wonder. Na drie dagen dood in een graf te hebben gelegen, is de beste man opgestaan.

‘Tss. Hoe verzinnen ze het.’

‘Is het interessant, Tink?’

Erik. Ik heb niet eens gemerkt dat hij binnen is gekomen. Ik kijk op en zie tot mijn verrassing dat ook Aart en Johan weer op hun plekken zitten.

‘Behoorlijk. Ooit gehoord van een dode die weer rondwandelt nadat hij drie dagen onder de grond heeft gelegen?’

‘Tuurlijk. Wilde je zeggen dat jij dat nooit meegemaakt hebt dan?’

Erik staat op, komt naar me toe en wil het boek zien.

‘Ik blij dat ik niet hoef,’ verzucht hij. ‘Christendom is wel het laatste waar ik over zou willen lezen.’

‘Voor mij geldt hetzelfde,’ mompel ik.

‘Is het nieuw voor je, Tink?’ wil Aart weten.

‘Behoorlijk ja, ik heb me hier nooit in verdiept.’

‘Ik ben ermee opgegroeid. Als je vragen hebt, stel je ze maar.’

Ik bedank hem met een hoofdknik en een glimlach. Aardig van hem.

Ondanks mijn aanvankelijke weerzin ben ik toch ook geboeid door de absurde samenvatting van het christendom die ik heb gelezen en als Erik het boek aan me teruggeeft, zoek ik weer op waar ik gebleven was.

 

De dagen daarna reserveer ik iedere dag wat kantoortijd om te lezen. De onuitgesproken afspraak is dat we boeken die we recenseren zo veel mogelijk in onze vrije tijd lezen, maar dit keer ben ik bang dat ik me er dan nooit doorheen zal kunnen slaan. Ik zie al voor me hoe ik avonden achter elkaar dapper begin en in slaap val na twee pagina’s taaie kost. Want ondanks het hoopgevende begin, dat me intrigeerde, is het verder vooral een taaie opsomming van gebeurtenissen, personen als Luther en Calvijn, en meningen binnen de verschillende christelijke stromingen die er zijn. Vrijdag net voor lunchtijd ben ik er eindelijk doorheen en ik kan het niet laten. Ik steek mijn vuist in de lucht en roep opgelucht: ‘Yes!’ Niet eens zo heel hard.

Kinderachtig. Dat wel.

Aart en Johan kijken me vragend aan. De reactie van Erik had ik misschien moeten voorzien.

‘Halleluja, Katinka heeft het licht gezien, jongens!’

Ik schiet in de lach en herhaal Erik. ‘Halleluja.’ Met een klap sla ik het boek dicht. ‘Wie gaat er mee even wat eten?’

‘Ja, misschien kunnen we een beker delen,’ zegt Erik. ‘En wat brood.’

Ik proest het uit en zie in gedachten het wereldberoemde schilderij van Da Vinci, Het laatste Avondmaal, voor me.

Johan en Aart staan al, nog voor ik uit mijn stoel ben. We lopen samen naar de kantine en ik probeer onderweg te bedenken wat ik zal nemen. Omdat ik vanmorgen halsoverkop vertrokken ben, heb ik niets meegenomen. Mijn zelfbedachte dieet is hiermee voor de zoveelste keer gestrand in een slecht geplande werkdag.

Onze kantine doet niet aan diëten. Natuurlijk hebben we broodjes gezond, maar die staan stijf van de cholesterol en het aantal calorieën is indrukwekkender dan mijn lichaamsgewicht. Ik kijk op het krijtbord waar onze kok de soep van de dag heeft opgeschreven.

Misschien zit het eindelijk een keertje mee. Groentesoep. Laat ik dat maar doen. In eerste instantie.

De mannen hebben nog nooit van een dieet gehoord en jaloers kijk ik toe terwijl ze een dienblad pakken en soep en broodjes kroket opstapelen. Op vrijdag is het snackdag en de broodjes kroket zijn favoriet bij iedereen. De kroketten zijn de lekkerste die ik ooit gegeten heb en nu ik ernaar sta te kijken, loopt het water me in de mond.

Snel loop ik voor hen uit en zoek een plekje voor mij en mijn kom soep.

Even later komt de verleiding opnieuw mijn kant op als mijn collega’s bij me komen zitten.

Ik neem nog een hap soep en probeer me voor te stellen dat het waterige mengsel me voldoende energie zal geven om de rest van de dag door te komen.

‘Eet smakelijk.’

‘Sst.’ Erik kijkt me aan en sluit dan met een overdreven gebaar zijn ogen.

Ik kijk naar hem en zie zijn bewegende lippen en zijn gevouwen handen. Ik vind het absurd. Zijn er echt mensen die zo leven?

Ik neem nog een hap.

Eriks ogen vliegen open.

‘Gezakt!’ brult hij. ‘Je moet wachten tot iemand klaar is met bidden, Tink.’

‘Smakelijk, Erik,’ zeg ik.

De geuren van hun broodjes kroket lijken zich als verwelkomende armen naar me uit te strekken. Ik voel hoe ik erdoor omhelsd word, maar weiger toe te geven. Mijn soep is prima. Ik zie stukjes wortel en prei en allerlei andere ondefinieerbare stukken groente. Heel gezond allemaal, heel verantwoord. Ik mag trots zijn op mezelf.

‘Dus je hebt het boek uit. Was het een beetje te doen?’ vraagt Johan.

‘Het ging wel. Ik ben blij dat ik het uit heb.’

‘En het gaat allemaal over het Ggg-ristendom?’ vraagt Aart, waarbij hij het woord op een vreemde manier rekt. ‘Vast heel boeiend.’ Hij lacht en neemt een hap van zijn broodje.

Ik kijk snel weer in mijn soep en zoek naar iets aantrekkelijks.

Een stukje paprika of zo. ‘Ja, het was behoorlijk saai.’

‘Jacco weet wat hij doet,’ zegt Aart en het spottende gelach van mijn collega’s vult de kantine. Ik kan het hun niet kwalijk nemen, dus ik lach maar mee.

‘Trouwens, Katinka, weet je wat ik toevallig tegenkwam?’ Erik laat een stilte vallen die me net genoeg tijd geeft om te beseffen dat er iets aankomt wat ik niet leuk ga vinden. ‘Een zekere K. van Essen,’ ik voel hoe ik van kleur verschiet, ‘heeft een tijd gele den een boek geschreven. Toevallig familie van je?’

Ik verslik me in mijn soep en begin te hoesten.

‘Helaas was er verder weinig informatie over het boek of de schrijfster te vinden.’

Terwijl ik hoest, vertelt Erik aan Johan en Aart over mijn debuut. Ik blijf hoesten. Pure wanhoop beneemt me de adem en ik krijg het steeds benauwder. Johan kijkt me bezorgd aan en staat dan op, komt achter me staan en geeft me een stevige klap op mijn rug.

Het helpt een beetje. De tranen lopen ondertussen over mijn wangen en ik gebaar Johan dat het goed is, schuif mijn stoel naar achteren en sta op.

Toilet.

Toilet is redding. Ik beuk de deur open met mijn schouder en duik het eerste lege hokje in. De stank neem ik voor lief. Mijn ademhaling gaat te snel en mijn hele lijf trilt. Deur op slot, voor dat iemand me zo ziet. Wc-deksel naar beneden en zitten voor dat mijn wankele olifantenpoten me laten instorten. Ik duw mijn hoofd tussen mijn knieën en blijf even zo zitten tot ik mijn ademhaling onder controle heb.

‘Gaat het wel?’

Een vriendelijke vrouwenstem, een klopje op de deur die ik net gesloten heb. Ik haal diep adem, drie keer, voordat ik antwoord geef.

‘Ja hoor.’ Mijn stem klinkt schor van het hoesten en ik vraag me af of de vrouw er genoegen mee neemt.

‘Weet je het zeker?’

‘Ja.’ Nee, natuurlijk niet, maar ik wil met rust gelaten worden.

‘Oké.’

Ik hoor water stromen en stel me voor hoe ze haar handen wast. De kraan gaat uit, het geritsel van papieren handdoekjes klinkt en dan gaat de deur open en hoor ik geroezemoes het toilethok binnenkomen, totdat de deur dichtvalt en de stilte me verwelkomt.

Ik ben alleen.

Het trillen is minder geworden. De woorden van de vrouw waren toch ergens goed voor, want ik heb me zo op haar geconcentreerd dat de ergste spanning verdwenen is. Ik ga staan, mijn benen houden me, en trek het deksel van het toilet omhoog. Ik ben hier nu toch.

Als ik klaar ben en de deur van het hokje open, schrik ik me naar als ik zie dat een vrouw met haar rug tegen de muur geleund naar me staat te kijken.

Ze glimlacht.

Ik glimlach terug omdat ik niets beters weet te verzinnen. ‘Je moet nooit tegen me liegen, dat hoor ik altijd.’

Ik herken haar stem en voel de hitte naar mijn wangen schieten.

‘Oh.’

Ik kijk haar niet aan, maar loop naar de wastafel en houd mijn handen onder het koude water in de hoop dat ze zal afdruipen. Helaas blijft ze staan.

‘Hoe heet je?’ vraag ik botweg, terwijl ik handdoekjes uit de houder trek en mijn handen afdroog.

‘Annelies. Hoi.’

‘Hoi.’

‘Je ziet er belabberd uit.’ Ze duwt zich af tegen de muur en komt een stapje dichterbij.

‘Nou, bedankt.’ Wat een trut! Fijn zo iemand, daar zat ik net op te wachten. Ik kijk in de spiegel en zie dan hoe waar haar uit spraak is. Mijn wangen zijn te rood, mijn ogen waterig en mijn haar zit alsof iemand er met een schoffel doorheen is gegaan.

Ik gooi de prop papier weg en draai me naar haar om. ‘Je hebt gelijk. Ik verslikte me net.’

Ze knikt, alsof ze er alles vanaf weet. Dan rommelt ze in de tas die om haar schouder hangt en steekt me even later een borstel toe. ‘Je hebt prachtig haar,’ zegt ze, als ik aarzelend naar de borstel kijk en me afvraag of ik die echt zomaar zal gebruiken. Ten slotte pak ik gehoorzaam de borstel aan en begin mijn haar te fatsoeneren.

Ik haal mijn schouders op en neem niet de moeite er iets over te zeggen. Het is rothaar. Altijd kroezig, breekbaar en akelig rood. Als ik klaar ben, geef ik haar de borstel terug en maak dan een handdoekje nat om mijn gezicht te deppen. Ik wil dat ze weggaat, maar ze blijft doodleuk staan en ik weet niets beters te verzinnen dan mijn hand naar haar uit te steken. ‘Aangenaam kennis met je te maken, Annelies. Ik ben,’ de aarzeling in mijn stem is er maar heel even, maar aan haar ogen zie ik dat ze het gemerkt heeft, ‘Tink.

‘Tink,’ herhaalt Annelies, ‘als in Tinkerbell?’

Ik lach schamper. Tuurlijk, ik ben vergelijkbaar met zo’n vederlicht beeldschoon elfje. Ja hoor, laat je nakijken. Ik haal mijn schouders op. Iedereen noemt me Tink, al sinds mijn vijftiende. In het begin ging ik ervan uit dat het een afkorting van mijn naam was, later bedacht ik dat ze ‘Tank’ waarschijnlijk te opvallend vonden. Tegenwoordig kan het me niets meer schelen. Tink is het en blijft het. Altijd beter dan het Katinká van mijn moeder. Ik ril.

‘Nou, tot ziens.’ Ik wil nu echt terug naar mijn maaltijd, dus ik duw de deur open. Ik had er niet op gerekend dat ze me zou vol gen naar de kantine.

Tot mijn verbazing zijn mijn collega’s al verdwenen. Blijkbaar ben ik langer weggeweest dan ik dacht.

Mijn kom soep staat me eenzaam op te wachten. Het zal wel koud zijn. Met een zucht loop ik eropaf.

‘Eet je alleen? Mag ik erbij komen zitten?’ Annelies lacht haar witte tanden bloot en ik voel een steek van afgunst. Slank, perfecte tanden, slank, schitterend zwart haar, slank.

‘Ja, natuurlijk.’

Ze gaat zitten, maar springt gelijk weer op.

‘Ik haal even een kop thee, wil jij nog iets?’

‘Doe maar een kop koffie als je wilt. Dank je.’

Ik kijk haar na en erger me aan mijn eigen afgunst. Ze is hartstikke aardig. Dat ze slank is kan zij ook niet helpen.

Met snelle happen lepel ik nu mijn kom leeg, dat is het voor deel van koude soep. Als Annelies terugkomt en gaat zitten vraagt ze me naar mijn werk en al snel vertel ik haar over de dikke pil die ik net uit heb.

‘Het boek was verschrikkelijk dik en taai. Het is allemaal ingewikkelde praat over gebeurtenissen uit de oudheid. Echt, ik begrijp niet dat er nu nog mensen zijn die daar wat van geloven.’

Ik schuif mijn soepkom aan de kant en neem een grote slok koffie. Dan kijk ik naar Annelies, benieuwd naar haar reactie. Pas nu zie ik het kruisje dat aan een ketting om haar nek hangt en ik voel dat mijn wangen rood kleuren.

Nee hè.

Wat een blunder.

‘Dus jij gelooft erin?’ Ik kan het maar beter zeggen, kijken of er nog iets te redden valt van de vriendschappelijke band die zo snel tussen ons aan het ontstaan was.

‘Jep.’ Haar hand gaat naar de ketting om haar nek. ‘Maak je niet druk. Ik weet dat veel mensen er net zo over denken als jij.’ Ze grijnst en knipoogt dan. ‘We hebben het er vast nog weleens over.’

‘Het spijt me, ik had het niet zo moeten zeggen.’

‘Ach, je bent tenminste eerlijk.’

‘Of dat nu altijd zo handig is, is de vraag,’ mompel ik.

Annelies schiet in de lach en daardoor voel ik me weer wat meer op mijn gemak. Toch bekijk ik haar nu met andere ogen. Iemand die er écht in gelooft. Bizar. Volgens mij ken ik verder niemand die christen is.

Als ik mijn koffie op heb, zeg ik dat ik nodig moet gaan. Mijn pauze duurt al onfatsoenlijk lang vandaag. Ik moet echt aan het werk.

‘Ik vond het gezellig,’ zegt Annelies, terwijl ze tegelijk met mij opstaat. ‘Vaker samen lunchen?’

‘Prima, goed idee. Waar zit jij eigenlijk?’

Zoals ik wel had verwacht, werkt Annelies bij het bedrijf waarmee we het pand, en de kantine, delen. Ze legt me uit hoe ik haar werkplek kan vinden en ik vertel snel waar ik werk. We zwaaien naar elkaar en lopen dan allebei een andere kant op.

Maf.

 

Hoofdstukken

Pagina's

"Nieuw Nederlands talent."

Reformatorisch Dagblad

"Van de Heg snijdt precair thema aan"

Recensie Nederlands Dagblad

"Knap hoe Lisette een gevoelig onderwerp respectvol en indringend op de kaart zet."

Recensie EO Visie

j

Over de auteur

Auteur Lisette van de Heg

Lisette van de Heg (1983) schreef al jaren korte verhalen, voordat ze haar eerste roman publiceerde. Met haar debuutroman Mara won ze de Publieksprijs voor het Christelijke boek. Het boek werd meerdere keren herdrukt en verschillende keren vertaald. Ook Noor werd genomineerd voor de Publieksprijs en beleefde meerdere herdrukken. Met Sub rosa hoopt ze een open gesprek over homoseksualiteit in de kerk te stimuleren.

‘Een leven zonder verhalen kan ik me niet voorstellen. Vanaf het moment dat ik leerde lezen, ging er een wereld voor me open. Die wereld werd alleen maar groter toen ik zelf begon te schrijven.’
Lisette van de Heg

Andere E-Books

Lees ook mijn nieuwste roman

Flirt
een romance

Wat zou jij doen als je partner niet ziet waar je mee worstelt, maar een ander wel? Wat mag het kosten om de leegte in je leven te vullen?