Noor

Roman over het verlies van een kind

Een gezellig avondje uit, gevolgd door een fataal ongeval. De hoogzwangere Nora verliest haar kind en loopt littekens op die nooit zullen verdwijnen. Er is maar één schuldige en dat is degene die in zijn dronkenschap het ongeluk veroorzaakt.

Twee geliefden, hun huwelijk en het ongeluk. Nora richt zich op gerechtigheid en vergelding, maar dat is niet wat Job zoekt. Hij verloor niet alleen zijn zoon, maar ook zijn vrouw. Met zijn kunst probeert hij te herstellen wat kapot ging.

Niemand kan zich voorbereiden op zware tegenslagen, niemand kan oefenen of voorspellen hoe je reageert als het ergst denkbare je overkomt. Waar de een wegduikt, zoekt de ander het licht op. 

Om Noor beschikbaar te houden, geef ik het in eigen beheer uit als
e-book (€ 9,95).

 

Lenen kan ook: via Kobo Plus of je eigen bibliotheek.

"Cover van het e-book Noor"

Over het boek

‘Dit uitstekend vertelde verhaal is echt. Zo
authentiek dat Nora en Job me zelfs niet loslieten toen ik de hond ging uitlaten. Langs een normaliter vrolijk stemmende, zonnige herfstweg. Dat illustreert de klasse van de auteur. Wat mij betreft krijgt deze roman onmiddellijk een nominatie
voor de christelijkeboekenprijs.’

Recensie Nederlands Dagblad

Na de historische roman Mara, wilde ik dat mijn tweede boek in het heden speelde. Ik koos opnieuw voor een heftig onderwerp waar ik me helemaal in kon vastbijten.

Noor verscheen in 2011. Spannend: dit tweede boek! Op vrijdagavond was de presentatie, op zaterdagochtend stond ik in de boekhandel en las opgelucht de eerste recensie in het Nederlands Dagblad.

“Ik stel me voor dat ze communiceert met het kind daarbinnen. Ons kind.”

Proloog

JOB

Met de achterkant van mijn penseel tik ik geïrriteerd tegen het doek, dan begin ik te ijsberen. Een gewoonte die Nora maar al te goed kent. Ze kijkt direct op.

‘Zit je vast?’

Ik wil eigenlijk geen antwoord geven, maar ze heeft natuurlijk gelijk. Langzaam knik ik.

‘Misschien kan ik je helpen.’ Ze vouwt haar benen onder zich vandaan en rekt zich uit voordat ze langzaam opstaat.

‘Nee, dit keer niet.’

Ik neem de beslissing in een opwelling. ‘Dit mag je pas zien als het af is.’

‘Wat?’ Ze gooit haar handen in de lucht. ‘Moet ik hier al die tijd zitten zonder ook maar te zien waar je mee bezig bent? Mooi niet.’

‘Inderdaad.’ Ik besluit dat ik zal zorgen dat ik het op tijd af heb, zodat ik het haar kan geven zodra ons kind geboren is. Ze smeekt, maar ik geef niet toe. Ze lacht, komt dichterbij en probeert halfslachtig om langs de ezel te komen. Ik stap opzij en houd haar tegen. Verfvlekken op haar armen.

‘Job!’

Ze slaat haar hand voor haar mond, maar haar ogen lachen. Ik heb zin om de verf verder uit te smeren en laat mijn penseel vallen om haar gezicht in mijn hand te kunnen nemen.

‘Je wordt steeds mooier zo.’

‘Viespeuk.’

We lachen en we zoenen. Er zit voldoende verf aan mijn vingers om overal afdrukken achter te laten. Nora gilt, dan bukt ze zich en pakt het penseel van de grond. De haren kriebelen op mijn wang, in mijn oor, mijn hals, voordat het me lukt om het penseel uit haar handen te wringen. Ik laat het weer vallen en omhels mijn vrouw.

‘Je moet aan het werk,’ zegt Nora uiteindelijk, en ze duwt me van haar af. Ze stapt terug naar haar plekje op de bank en krult zich op in de hoek. Ik buk me, pak het penseel van de vloer en bekijk de haren, die vies zijn geworden.

‘Hoe moet ik zitten?’

Ze houdt haar hoofd scheef en rolt met haar ogen.

‘Precies goed zo.’

Ze verandert van houding, strekt haar benen voor zich op de vloer en zakt steeds verder onderuit. Tot haar gezicht nog net boven de bobbel van haar buik heen tuurt.

Ik laat mijn vieze penseel voor wat het is en pak een stuk houtskool om dit beeld vast te leggen. Met een paar snelle halen schets ik haar en sla tegelijkertijd het beeld zo goed mogelijk in me op. Cartoontekenen is niet mijn gewoonte, maar op dit moment is Noor de personificatie van de cartoon, dus ik teken haar buik als een berg zo groot, met de navel, die door de stof van haar trui heen zichtbaar is, er bovenop. Haar haren, verward en piekerig, de vegen verf op haar gezicht.
Ik heb niet in de gaten dat ze me roept, totdat haar stem boos begint te klinken.

‘Job.’

Ik kijk naar haar op.

‘Help me overeind.’ Ze gromt een beetje en ik zie dat ze worstelt, haar gezicht loopt rood aan.

‘Sorry Noor.’ Ik sjor aan haar logge lijf en het lukt haar om weer overeind te komen. Ik ga naast haar zitten op de bank en kus haar wang, net boven de gele afdruk van mijn vingers op haar kin.

‘Kan die weer?’

Ze knikt en steekt haar tong naar me uit. ‘Waarom zoek je geen andere muze, iemand die lenig is en elke houding kan aannemen die je maar wenst?’

‘Omdat ik jou heb.’

Ze zwijgt en ik pak mijn penseel en schilder haar zoals ik haar zie: vol leven en liefde.
De korte onderbreking heeft me gebracht waar ik net niet kon komen. Ik weet precies hoe ik verder moet, nu Noor me weer aan het lachen heeft gemaakt. Af en toe kijk ik naar haar, over de rand van het doek heen en dan zie ik hoe ze op de bank zit te staren. Een volmaakt beeld van serene rust. Haar hand op de bolling van haar buik en ik stel me voor hoe ze communiceert met het kind daarbinnen. Ons kind.

De tijd verglijdt zonder dat ik het in de gaten heb en ik werk in opperste concentratie, maar ineens is het weg en voel ik me leeg. Ik sluit mijn tubes en maak mijn penselen schoon. Alles binnen een paar tellen.

‘We gaan uit eten.’

Nora schrikt op en is direct enthousiast.

‘Goed idee. Lekker snacken.’

‘Nee, vandaag niet. Laten we luxe doen. We gaan naar een goed restaurant en nemen het er lekker van.’

Ze aarzelt slechts een seconde en knikt dan. Ik loop naar haar toe en help haar van de bank.

‘Het kan nog net. We hoeven geen oppas te regelen.’

Ze grijnst. ‘Van mij mag hij vandaag nog komen hoor.’

‘Na het eten dan,’ zeg ik.

Ze fronst, maar knikt toch. ‘Oké, na het eten.’

Ik loop voor Nora uit naar de trap, vastbesloten om haar op te vangen als ze zou vallen.

‘Een restaurant, hè,’ zegt ze halverwege de trap, ‘waar hebben we dat aan verdiend?’

Ik geef geen antwoord, maar neem haar mee naar de slaapkamer, badkamer, help haar uitkleden, we moeten eerst douchen. De verf stroomt als tranen van Nora’s gezicht.

Ze is prachtig en ik kus haar.

 

NORA

Het restaurant is slechts een omlijsting van ons geluk. We kruipen zo dicht mogelijk bij elkaar, onze benen in elkaar verstrengeld, onze ogen op elkaar gericht. We lachen omdat ik geen carpaccio durf te nemen. Job neemt ook niet, uit solidariteit.

Ik kies voor een caesarsalade, Job neemt een gerechtje met zalm en dille vooraf. Ook het hoofdgerecht kies ik met zorg uit, alles goed doorbakken. En in plaats van een fles wijn, nemen we een karaf water.

De snelwegverlichting trekt aan ons voorbij, trekt strepen in de donkere lucht, gevormd door onze snelheid. Ik geniet van het autorijden, van de regen die op het dak tikt en het donker dat ons omringt. We zijn een klein eilandje in een grote zee. Op elkaar aangewezen, van elkaar afhankelijk.

Job houdt zijn ogen strak op de weg gericht, zoals altijd geconcentreerd op het verkeer, zelfs nu er bijna niemand op de weg is.

‘De inhoud van deze auto is nu nog kostbaarder.’

Ik lach, omdat hij mijn gedachten kent, en leg mijn hand op Jobs been. Iedere aanraking een gebed op zich.

Het knipperlicht klikt, we verlaten de snelweg met een scherpe bocht naar rechts en rijden naar het kruispunt. Ook hier is geen verkeer. Toch staat het verkeerslicht op rood en als we wachten, kijkt Job me een moment aan.

‘Ik hou van je, Noor.’

‘Ik van jou.’

Vanuit mijn ooghoeken zie ik het licht van rood naar groen verspringen. Job merkt het ook. Hij kijkt weer voor zich en trekt op, we steken over en zijn nu bijna thuis.

De snelle flits van rechts beukt op me in. Geen tijd voor angst.

Of schrik. Pijn.

‘JOB!’

Ik moet mijn kind beschermen. Duik in elkaar. Pijn.

De auto tolt. Rond en rond. De kleuren van de lantaarns en de verkeerslichten vloeien in elkaar over. Cirkelen rond in mijn hoofd.

Mijn hoofd.

Scheurende geluiden, gekraak, geschreeuw. Iemand schreeuwt. Mijn naam?

Langzamer, een klap. Ik schiet naar voren en opzij. Het rondtollende licht staat stil. De regen trekt oranje strepen op het raam.

Nee, niet. Het raam is versplinterd. Regendruppels op mijn gezicht. Bijtend. De regen slaat me tegen mijn wang. Ik beweeg mijn hand om te voelen – plakkerig bloed op mijn gezicht, een glassplinter prikt in mijn vinger.

Job?

Geluiden naast het portier. Een hand veegt glasscherven weg, tinkelende muziek op het asfalt.

‘Nora!’

Het portier gaat open.

‘Kom Noor. Kom!’

Mijn hand zoekt haar eigen weg en vindt de knop van de gordel. Het lukt me niet om te duwen, mijn vingers buigen krachteloos door, als slaapvingers. Ik breng mijn andere hand ook naar de knop en met veel inspanning weet ik kracht te zetten. De haak laat los en ik ben vrij.

‘Kun je bewegen, Noor?’

 

‘Ja. Ja.’ Mijn stem rammelt.

Alles doet het nog. Ik heb alleen last van de venijnige regen. Die blijft slaan. Tegen mijn wang. Maar de regen zal weer ophouden.

Ineens sta ik naast de auto, ik zak door mijn knieën. Job ondersteunt me en komt op zijn knieën naast me zitten.

‘Noor, je gezicht. Je bloedt.’

Ik schud mijn hoofd, want ik weet zeker dat het niet erg is.

Een oppervlakkige snee, meer kan het niet zijn.

Hij legt zijn hand op mijn buik, warm en veilig. Daarbinnen is het veilig, dat moet.

‘Je buik?’ Zijn stem is een fluistering, ik voel de angst en duw het weg.

Ik knik. Hij kust me, opgelucht. Een korte kus op mijn lippen, mijn voorhoofd, dan neemt hij afstand.

‘We moeten bij het andere wrak kijken. 112 bellen. Bel jij, dan ga ik kijken.’

Ik knik en Job laat me los. Mijn handen trillen, maar ik laat hem gaan om bij die ander te kijken. Ik red me wel.

Ik besef plotseling dat zijn telefoon altijd in zijn broekzak zit en dat die van mij ergens, in mijn tas, in onze auto ligt.

‘Je mobiel.’ Mijn stem breekt in pijnlijke stukken, maar Job heeft me gehoord.

Hij komt terug en geeft me zijn mobiel. Job loopt weg naar het wrak.

Het apparaatje voelt glibberig en ik merk het bloed op als ik 112 intoets. Er zit bloed aan mijn handen, maar dat geeft niet. We mogen blij zijn dat we er uitgekomen zijn.

De woorden die ik tegen de hulpverlener zeg, komen met moeite over mijn lippen. Ik laat me geruststellen door de vrouw aan de lijn die me verzekert dat er snel hulp zal komen, maar de regen, de regen blijft me slaan. Nu ook tegen mijn buik.

Waarom regent het vanavond?

 

Ik ga op mijn zij liggen in het natte gras en sla mijn arm beschermend om mijn buik.

Job. Job, de druppels slaan me. Job? De mobiel is te zwaar, mijn vingers redden het niet langer. Ze slapen alweer. De stem van de vrouw ketst af op de grond en splintert uiteen.

Nacht en regen verdwijnen. Job?

 

 

Hoofdstukken

Pagina's

‘Toen ik in dit boek begon wou ik het ook uitlezen. Ik vond het een heftig boek. Er kwam erg in naar voren hoe verschillend mensen verdriet verwerken. Ik werd volledig meegenomen in de gevoelens van Job en Nora, ook doordat het in de ik-vorm geschreven is. Bepaalde zinnen zijn zo kort, soms maar 1 woord, maar het zegt zoveel, er kan in dat ene woord zoveel beschreven liggen.

Ik ben onder de indruk van dit boek, hoe mensen zo langs elkaar heen leven. Job en Nora spraken hun ware gedachten niet uit, en zwegen of gaven een kort antwoord aan elkaar. Je zou zeggen dat je als je samen een kindje verliest, je er voor elkaar bent omdat je hetzelfde meemaakt. Maar het was zo anders, Job en Nora snapten elkaar op geen enkele manier. Ik vond het een mooi boek.’

Sijanne

Lezersreactie op Bol.com

"Dat Lisette kan schrijven, heeft ze al bewezen met Mara. Deze roman zet daar een vet uitroepteken achter."

Recensie Nederlands Dagblad

"Nieuw Nederlands talent."

Reformatorisch Dagblad

"Schrijven is vooral hard ploeteren."

Interview Visie

j

Over de auteur

Auteur Lisette van de Heg

Lisette van de Heg (1983) schreef al jaren korte verhalen, voordat ze haar eerste roman publiceerde. Met haar debuutroman Mara won ze de Publieksprijs voor het Christelijke boek. Het boek werd meerdere keren herdrukt en verschillende keren vertaald. Ook Noor werd genomineerd voor de Publieksprijs en beleefde meerdere herdrukken.

‘Een leven zonder verhalen kan ik me niet voorstellen. Vanaf het moment dat ik leerde lezen, ging er een wereld voor me open. Die wereld werd alleen maar groter toen ik zelf begon te schrijven.’
Lisette van de Heg

Andere E-Books

Lees ook mijn nieuwste roman

Flirt
een romance

Wat zou jij doen als je partner niet ziet waar je mee worstelt, maar een ander wel? Wat mag het kosten om de leegte in je leven te vullen?